Visserij in Huizen
Huizen is al in de 12e eeuw ontstaan. Zo’n 500 jaar geleden, dus rond 1600, stonden in Huizen ongeveer 150 woningen. Bewoond door vooral boeren, wevers en ook wat vissers. Natuurlijk is er in de loop van de tijd veel veranderd, bijvoorbeeld het uitzicht vanaf de kop van de haven richting het noorden. Keek je vroeger uit over de Zuiderzee, nu zie je het Gooimeer en Almere liggen.
De oude Zuiderzee was eigenlijk een soort binnenzee die in verbinding stond met de Noordzee. Daarom kende de zee eb en vloed en was het water zout. De vissen in dit water waren dan ook zoutwatervissen, zoals haring, schol, bot, schar, spiering en ansjovis. Ook zwommen er garnalen. Zelfs bruinvissen (soort dolfijnen) en zeehonden kon je hier zien.
Zolang er mensen op de Gooise kust gewoond hebben, is hier gevist. Niet als hobby zoals nu, maar om van te leven. Aan de kust ontstonden plaatsen als Harderwijk, Volendam, Enkhuizen, Lemmer, Elburg, Spakenburg en natuurlijk ons eigen Huizen. Plaatsen die wij nu kennen als voormalige vissersstadjes.
In deZuiderzee lag een aantal eilanden zoals Marken, Urk, Schokland en Wieringen. Een groot aantal mensen dat hier woonde, probeerde hun geld te verdienen met de Zuiderzeevisserij. Dat was ongeveer vanaf de I7e eeuw. In die tijd was het aantal woningen in Huizen gegroeid tot ongeveer 300. Dat betekent dat er meer werk kwam in tegenstelling tot andere Gooise dorpen, zoals Blaricum en Laren.
Behalve op de Zuiderzee werd door Huizer vissers ook op de Noordzee gevist. Omdat dit zeer riskant was, gingen ze met hun kleine botters alleen bij rustig weer naar buiten. Er zijn verschillende Huizer vissers omgekomen op de Noordzee. Ondanks de risico’s gingen ze toch naar de Noordzee omdat dit meer opbracht dan de visserij op de Zuiderzee. Bekend is het verhaal van een Huizer visserman die met zijn botter door een storm verdreven werd naar de Engelse oostkust en daar maanden lang moest blijven in afwachting van rustig weer. Hij was al officieel dood verklaard en groot was dan ook de schrik toen hij opeens weer in het dorp rondliep.
Het Vissersleven
Maandagochtend tegen het ochtendgloren gingen de vissers met hun knechten aan boord van hun botter met een kostmand. In deze mand zaten levensmiddelen voor een paar dagen, zoals roggebrood, bloem en bakolie.
De botter werd met een paard, of door sterke mannen de haven uitgetrokken, want er was nog geen motor. Die werden er pas vanaf 1920 ingebouwd. Buiten de haven werden de zeilen gehesen en bij gunstige wind al eerder. Als de schipper op een goede plek was aangekomen, ging het net overboord en sleepte door het water. De gevangen vis werd binnenboord gehaald en in de bun bewaard totdat deze vol zat. Dat kon wel een week duren. Dan zeilden ze terug naar de haven om de vis te verkopen. Soms kwam er op het water een koopschuit langs die de vis overnam en gelijk afrekende.
Vissers visten met een ‘staand want’ of ‘gaand want’. ‘Staand want’ is een net dat vastgezet werd op de bodem van het meer, denk maar aan een soort fuik. Een ‘gaand want’ is een sleepnet. Dat wordt door schepen door het water meegetrokken.
De Huizers visten met gaand want die door een “span” werd gesleept. Een Huizer uitvinding van Jacob de Lange en Lambert Baas uit 1780.Een span werd gevormd door twee botters die ieder met een schipper en een maat waren bemand. De botters werden daar speciaal voor gebouwd. Doordat ze samen werkten vingen ze meer vis. Zo vissen heet ‘samenspannen’.
Het was niet eenvoudig om met visvangst je brood te verdienen. Er was veel concurrentie en niet eens een haven. Het heeft heel veel moeite gekost om in Huizen een haven te krijgen. Dat lukte pas in 1853. Tot die tijd werd de vis op de rede voor de Huizer kust aangevoerd. Een rede is een ondiepe plek.
Met paard en wagen reden ze tot ongeveer 600 ellen* (ongeveer 500 meter) de Zuiderzee in om de vis te lossen en aan de wal te brengen.
In de 19e eeuw werd de “weg in zee” steeds moeilijker begaanbaar en te onderhouden. De vloot groeide bovendien naar ruim 100 botters rond 1850. De rede bood ook te weinig bescherming. Het slechte weer veroorzaakte veel schade en overlast: in de winter van 1803 werden vier schuiten in het ijs verbrijzeld en in 1827 zijn er 16 schepen gezonken. Overwinteren moest in andere plaatsen, waar een haven was. Er moest daarom een haven komen in Huizen en op 7 oktober 1854 wordt de Huizer haven eindelijk geopend.
Al snel na de opening werden twee taanderijen (plaats waar je visnetten en zeilen verft met taan) en enkele visrokerijen geopend. In het Huizer dialect noemde ze een visrokerij een ‘hange’. Op de haven woonden slechts een paar gezinnen. Andere haringrokerijen en taanschuren stonden in het centrum van het dorp. Achttien grote visrokerijen komen er in Huizen. De gerookte haring werd in die tijd met miljoenen tegelijk per trein vervoerd naar Duitsland en andere landen.
Van Zuiderzee naar IJsselmeer
Het varen op en het wonen aan de Zuiderzee bleef gevaarlijk. Schepen vergingen en dijken braken door. Het gevaar voor overstromingen is één van de redenen om de Afsluitdijk aan te leggen. Ingenieur Lely bedenkt een plan om een dijk aan te leggen tussen Noord-Holland en Friesland. In 1932 werd het laatste gat in die dijk gedicht. De Zuiderzee is vanaf dat moment IJsselmeer.
Lely had ook het plan om een groot deel van de zee droog te leggen om zo te zorgen voor extra landbouwgrond. Na de Wieringermeerpolder (1924) en de Noordoostpolder (1939) kwam Flevoland. Door de Afsluitdijk en de drooglegging van de Flevopolders tussen 1950 en 1970 kwam er een einde aan de visserij. Alleen Urk heeft nog een flinke vloot grote kotters die op de Noordzee vissen.
Welke vissen je kon vangen hing af van het seizoen: eerst de haring, dan de ansjovis. Na de afsluiting van de Zuiderzee kon het zoute water vanuit de Noordzee en de Waddenzee niet meer naar binnen stromen. Dit betekende dat het water in het IJsselmeer vrij snel zoet werd door het water van de rivieren de IJssel, Vecht en de Eem en door regenval. Er kunnen nu dus alleen maar zoetwatervissen leven, zoals baars, snoekbaars en paling.
Meer weten? Ga naar: Geschiedenis van Flevoland
De vissersschepen van de Zuiderzee
De Zuiderzee was een ondiepe binnenzee die vaak niet dieper was dan enkele meters. Om te kunnen vissen had je schepen nodig met weinig diepgang. Rond- en platbodems voldoen aan die eis. Zij hebben geen kiel en steken meestal nog geen meter onder water. Met de kleinere schepen kun je op bijna alle plekken komen. Ook op plekken waar maar heel weinig water stond, maar wel vis zat.
In het begin van de 20e eeuw kwam je niet alleen botters tegen op de Zuiderzee, maar ook pluten, blazers, zeepunters en kubboten bijvoorbeeld.
Zeilen en zwaarden
Het zeilwerk van een botter bestaat uit een grootzeil (1), een fok (2), een kluiver (3) en de bezaan (4).
Het grootzeil is bevestigd aan de mast, de gaffel en de giek. De fok aan de fokkestag. Kluiver en bezaan zijn extra zeilen. De kluiver wordt aan de uitgeschoven kluiverboom vastgemaakt en voor de fok gehesen. De bezaan wordt achter het grootzeil gehesen. In Huizen noemen ze dit zeil de ‘bras’.
De botter heeft een vlakke bodem zonder kiel. Om te voorkomen dat het schip zijdelings wegdrijft, zitten aan beide kanten van de botter houten panelen, de zwaarden. Aan de lijzijde van het schip hangt het zwaard in het water.
Huh....... HZ, AM, BU, HK, EB, UK ?????
Wilde je van vissen je beroep maken dan had je een vergunning nodig. De gemeente waar de visserman zijn vergunning aanvroeg, gaf hem dan gelijk een visserijnummer. Dat nummer bestond uit een afkorting van de gemeentenaam met een getal erbij.
Zo staat HZ voor Huizen, BU voor Bunschoten/Spakenburg, HK voor Harderwijk, EB voor Elburg en UK voor Urk.
Een visser was verplicht zijn visserijnummer goed zichtbaar op de boeg en in het grootzeil van zijn schip aan te brengen. Je kon dan altijd worden herkend.
De botter
De Botter is een visserschip van eikenhout. In Huizen waren er 190 grote botters. In die tijd had Huizen de grootste vissersvloot van de Zuiderzeeplaatsen. Wat opvalt is de hoge boeg en het lage achterschip. Een botter is ingedeeld in een voorschip, een middenschip en een achterschip.
Het voorschip
In de punt van het voorschip liggen de ankerkabels en een paar zeilen: de kluiver en de bezaan. Het is gelijk ook de ‘slaapkamer’, maar er worden ook nog touwwerk en netten bewaard. Het overige gedeelte tussen het kooibeschot en een deurtje naar buiten heet het vooronder, dit is het leef- en dagverblijf. Aan beide kanten van het vooronder zijn banken aangebracht, er staat een kacheltje (vuurduveltje) waarop werd gekookt en aan de voorwand hangt een kastje waarin potten en pannen en het bestek zijn opgeborgen.
Het middenschip en achterschip
Het middenschip bestaat uit de vloer (deken genoemd) en daarop de trog. Via de trog kwam de gevangen vis in de bun terecht, een waterreservoir waarin de vis levend werd bewaard. Later werd een deel van de trog ingeruimd voor een motor. Het achterschip bestaat uit een vloer en het achterhuisje. Een botter voer met behulp van zeilen, maar later werd ook gebruik gemaakt van een motor.
De visrokerijen
Al voor 1800 waren er visrokerijen in Huizen. Dit noemden ze `hangens’. Een lange’ bestond uit een gedeelte waar de haring werd schoongemaakt en gezouten in pekelwater in grote houten kuipen. Na een uur in het zout werd de haring “gespiet’, per twintig aan houten spiesen geregen door “spieters”. Dat waren meestal vrouwen. De spieten hingen ze in de rookruimte. Hierin hingen tot 500 spieten boven een smeulend vuurtje van zaagsel, spanen en houtmot.
Achter de rokerij bevond zich het opslaggedeelte. De gerookte haring (bokking geheten) werd er van de spieten gehaald en verpakt in kistjes en mandjes. De bokking werd verkocht door venters, veel in Duitsland.
De gerookte haring noemen de Huizers `bókkes’. Als de haring lang gerookt werd, had je taeje bókkes. Die kon je lang bewaren; wel handig omdat er nog geen koelkasten bestonden.
De bouw van de botters
Voor de bouw van een botter is het volgende nodig:
- een werf
- gereedschappen en materialen, als eikenhout, ijzer enz.
- vaklieden
- geld
De werf
Een werf is een plek aan de haven waar boten worden gebouwd en onderhouden. Vanaf 1859 was er ook een scheepswerf in Huizen. Die werf, van de gebroeders Schaap, heeft 232 botters gebouwd. De werf werd gesloten toen bleek dat er geen geld meer te verdienen was met de bouw en het onderhoud van botters.
In 1882 werd er nog een werf geopend. Daar werkte Joost Kok, een zeilmaker, die ook voor de Gebroeders Schaap gewerkt heeft. In 1916 ging de werf onder de naam J. Kok & Zn. verder. In 1931 neemt zoon Janus Kok de werf over. Op die werf zijn 150 botters gebouwd.
Gereedschappen en materialen
Bijna al het werk is handwerk. De botterbouwers gebruiken handgereedschappen om te zagen, boren, spijkeren, schaven, vijlen, breeuwen en hakken. Een kaapstander, dommekracht en een lier zijn er voor de zwaarste klussen, soms gedreven door paarden. Een botter wordt gebouwd van eikenhout van bomen meer dan 200 jaar oud. Het hout werd met vlotten uit Duitsland via de Rijn aangevoerd en vnl. in Dordrecht en Rotterdam geveild. Maar er is ook goedkoper dennenhout, vuren of grenen nodig. Dit grenen wordt gebruikt voor dekken, masten, gieken en kluiverbomen. Verder gebruiken ze ijzer voor spijkers, bouten en het beslag op de mast, het roer en de zwaarden.
Naden in een botter worden afgedicht door mos- en breeuwwerk.Mos is een waterplant. Dat drogen ze, binden ze dan in bosjes of persen ze als mosvelletjes samen. Als het nat wordt, zet het uit en dicht af zodat er geen water meer doorheen kan komen. Voor het breeuwwerk werd versleten, geteerd touwwerk gebruikt: uitgeplozen en tot kluwens opgewonden. Het was van oorsprong hennep, langdradig, soepel en ruikend naar teer.
Over het breeuwwerk komt pek, dat blijft ook soepel. Bruine teer gebruiken ze om touwen en hout tegen verrotting te beschermen. Harpuis is een blanke lak voor de onderdelen, een mengsel van lijnolie en hars dat de vissers zelf kookten. De zeilen worden gemaakt van hennep of katoen.
Vaklieden
Aan een botter werkten ongeveer 8 man tegelijk. De bouw van een botter was vooral winterwerk, in de zomer was er vooral werk aan het onderhoud van de vloot. Een werf had dan soms 20 -25 man in dienst. Omdat er geen machines en tekeningen waren was ervaring erg belangrijk. Het was zwaar en veelal ook koud werk in open tochtige loodsen.
Geld
Een botter is duur, te duur voor een visser. De botters werden toch gebouwd en de visser moest jarenlang afbetalen. Er werden na 1920 geen nieuwe botters meer gebouwd in Huizen, met uitzondering van de HZ 108 in 1934 door Janus Kok.
De Huizer botters nu
In 1974 kocht de gemeente Huizen de HZ 108, de Janus Kok. In 2005 werd ook de HZ 45 gekocht, De Gebr. Schaap. Hiermee had de haven van Huizen weer twee botters liggen. De verhuur, gebruik en het onderhoud heeft de gemeente in 1997 overgedragen aan de Stichting Vrienden van de Huizer Botters. In 2010 werden deze beide botters door de Stichting Huizer Botters gekocht van de gemeente Huizen. In datzelfde jaar koopt de stichting nog een derde botter, de HZ 1. In 2012 komt er een vierde botter, de HZ 92.
Botters zijn eigenlijk varende monumenten die ons herinneren aan het visserijverleden. Er zijn niet zoveel botters meer over uit die tijd, dus moeten we zuinig zijn op deze monumenten. Stichting Huizer Botters heeft als doel om onze vier botters zo goed mogelijk in hun oorspronkelijke staat te houden. Iedere winter gaan de botters op de helling en worden door vrijwilligers zorgvuldig opgeknapt zodat ze in het zomerseizoen weer kunnen varen met belangstellenden. Als je wel eens wilt zien hoe zo’n botter wordt opgeknapt, kun je gaan kijken in de Botterwerf.
Nu varen de Huizer botters mee in wedstrijden en kun je een botter huren om een tocht mee te maken. Om de botters in de vaart te houden kun je vriend worden. Ieder jaar in september is er in Huizen een Havenfestival en kun je met een botter een tochtje maken.
Wat is er nu nog van te zien in Huizen
Rokerijen
De vier rokerijen die nu nog in Huizen staan, zijn omgebouwd tot restaurant, werkplaats en atelier. Leuk om eens te gaan kijken op de Valkenaarsstraat en Havenstraat.
Vissersshuizen
In Huizen staan nog tientallen huizen uit de visserstijd. Deze buurt noemen ze hier de vissersbuurt. Zo’n vissershuis was een verlengstuk van het vissersbedrijf. Op de zolder maakten ze de netten. Daar lagen ook de zeilen opgeslagen, de touwen, blokken en het rondhout. In het huis maakten de vissers hun kleding enigszins waterdicht met lijnolie. Naast de vissershuizen zijn er ook nog huizen van de ‘hangebazen’ te vinden.
Namen van gebouwen, straten of winkelcentra
Veel straten in Huizen dragen namen die met de visserij te maken hebben, net als het winkelcentrum de Kostmand en het Holleblok.
De Huizer Botters
Er zijn nog vier Huizer Botters van vroeger te vinden in de Oude Haven. Alle vier zijn ze gebouwd op een van de werven in Huizen. Je herkent ze aan hun registratienummer met daarvoor HZ.
De vier Huizer Botters zijn van Stichting Huizer Botters. In de winter gaan de botters voor onderhoud op de helling in de Botterwerf van de Stichting. Voor grote reparaties gaan de botters naar een werf in Friesland waar nog echte vakmensen werken.